Google+ Autisme, wat nu..?: Effect neurofeedback bij autisme blijft omstreden

zaterdag 4 februari 2012

Effect neurofeedback bij autisme blijft omstreden

Kinderen en jongeren met een autistische stoornis kunnen met neurofeedbacktrainingen hun hersenactiviteit beïnvloeden. Bij het merendeel wordt de hoeveelheid trage hersengolven minder. Ook verbetert de cognitieve flexibiliteit - het vermogen om te schakelen van de ene situatie naar de andere. Dat effect blijft ook na een jaar bestaan. Maar of neurofeedback het functioneren van kinderen met autisme echt kan veranderen blijft omstreden, concludeert orthopedagoog Mirjam Kouijzer in het proefschrift waarop ze op 2 december promoveert aan de Radboud Universiteit Nijmegen.

Kouijzer vindt de toepassing van neurofeedback bij autisme nog niet overtuigend en zou het nog niet adviseren: ‘Er zijn wel degelijk kinderen en jongeren met autisme die postieve effecten van neurofeedback ervaren, maar er zijn er ook een heleboel waarbij dit niet het geval is. Neurofeedback is tot op heden een experimentele behandeling, waarvan de effectiviteit ook in mijn studie nog niet wetenschappelijk is aangetoond.’

Hersenactiviteit beïnvloeden
Kinderen en jongeren met autisme hebben vaak problemen met communicatie, symbolen en gebaren, sociale interacties of wederkerigheid in gesprekken, of vertonen stereotype of repetitief gedrag. De reguliere behandeling is met medicijnen of gedragstherapie. Soms wordt ook neurofeedback ingezet. Mensen met autisme hebben in hun EEG-patroon veel trage golven, golven met grotere bewegingen. Met behulp van neurofeedback leert iemand zijn eigen hersenactiviteit te beïnvloeden en de hoeveelheid trage hersengolven te verminderen. De persoon ziet de hoeveelheid hersenactiviteit op een grafiekbalkje op een computerscherm en krijgt als opdracht om het balkje op een gewenste hoogte te krijgen door het brein in de juiste toestand te brengen.

Verandering in hersenactiviteit komt door neurofeedback
De promovenda deed drie opeenvolgende studies, twee onder jongeren van 8 tot 12 en één onder jongeren van 12 tot 18 jaar, in totaal namen 72 jongeren van scholen voor speciaal onderwijs deel aan het onderzoek.

De resultaten van het derde onderzoek - onder jongeren tussen de 12 en 18 jaar - waren minder eenduidig. Bij de helft van deze jongeren was het aantal trage hersengolven minder geworden en konden ze beter schakelen tussen verschillende acties, maar hun autistische symptomen waren niet veranderd. Dat kan volgens Kouijzer liggen aan de leeftijd: ‘We hadden te maken met pubers. Misschien zijn gedragsveranderingen niet zo makkelijk te bereiken bij deze doelgroep, of misschien hebben ouders minder zicht op het gedrag van hun puberende kind.’

Redelijk positief
De resultaten uit de eerste twee studies onder kinderen van 8 tot 12 jaar waren positief. Bij de kinderen uit het eerste onderzoek was na de trainingen het aantal trage hersengolven gedaald, ze konden beter schakelen en hun gedrag was verbeterd.

In de tweede studie met twintig kinderen, waarvan de helft neurofeedback kreeg en de andere helft niet, waren na afloop bij zes van de tien de hoeveelheid trage hersengolven gedaald. Na afloop oordeelden ouders positiever over de sociale interacties en de communicatie-vaardigheden van hun kind, de kinderen presteerden beter op de ‘schakeltaken’ en ze deden dat ook beter dan leeftijdgenootjes in de controlegroep.

Misschien bevooroordeeld
In beide eerste studies waren de ouders redelijk positief over de gedragsverandering van hun kind. Kouijzer plaatst daarbij enkele kanttekeningen: ‘Ouders kunnen bevooroordeeld zijn door de verwachtingen. De ouders in mijn eerste onderzoek moesten hun kinderen halen en brengen. Dat is een flinke tijdsinvestering en daardoor waren hun verwachtingen waarschijnlijk ook hoog. Het tweede onderzoek vergde minder inzet van ouders, maar ook hier kunnen de resultaten gekleurd zijn door de verwachtingen.‘

Verder wijst de onderzoekster op mogelijke aspecifieke effecten, dat zijn effecten die niet direct met neurofeedback te maken hebben, maar wel met de omgeving. ‘Misschien gaan kinderen wel vooruit omdat ze allerlei interessante elektroden op hun lichaam geplakt krijgen of met geavanceerde apparatuur werken, of omdat ze leren om zich te focussen op een computerscherm met balkje.‘ Deze mogelijke ‘ruis’ werd weggenomen in de derde studie met de huidgeleidingsbiofeedback.

Mirjam Kouijzer (Hulst, 1984) studeerde pedagogische wetenschappen en voltooide (cum laude) de Research Master Behavioral Science aan de Radboud Universiteit Nijmegen. In 2008 begon ze met haar promotieonderzoek aan het Behavioural Science Institute van diezelfde universiteit.


Geen opmerkingen:

Zoeken in Bol.com