Problemen met de motoriek zijn vaak niet zo duidelijk te zien. Hierdoor kunnen er te hoge eisen aan een kind gesteld worden en kan het idee ontstaan dat het kind niet wil of lui is. Dit zorgt er voor dat het kind naast de ervaring dat motorische taken niet lukken ook nog de negatieve ervaring opdoet voor lui of onwillig aangezien te worden. Het kind gaat hierdoor situaties waarin het de motoriek moet gebruiken vermijden, het kind krijgt steeds meer tegenzin met betrekking tot bewegen en kan een zeer negatief zelfbeeld ontwikkelen. En door het vermijden van motorische situaties krijgt het kind een nog grote achterstand in de motorische ontwikkeling. Het kind heeft moeite met taken die om motoriek vragen en dit leidt vaak tot traag werken. Vaak zien we ook dat deze kinderen niet goed weten met welke motoriek ze moeten reageren op een situatie. Soms is er ook sprake van concentratieproblemen.
Het vaststellen van DCD/ dyspraxie
Wanneer een kind een motorische achterstand heeft kan dit duiden op dyspraxie of DCD (Development Co-ordination Disorder), in het nederlands, stoornis in de ontwikkeling van de coordinatie van bewegingen.
Kenmerken die we dan zien zijn: een houterige beweging, moeite met het doseren van kracht (bv veel te hard of zacht gooien met een bal), problemen met het starten of stoppen van een beweging op het juiste moment, trillen bij de aanzet tot een beweging, snel verlies van het evenwicht, moeilijk leesbaar handschrift, moeite met tijdsdruk en tragere verwerking van visuele informatie. Maar dyspraxie/ DCD kent vele verschijningsvormen en bij ieder kind kunnen weer andere kenmerken waargenomen worden. Bij het ene kind ligt het probleem vooral bij de taalontwikkeling, bij het andere in de grove motoriek terwijl het derde kind juist moeite heeft met de fijne motoriek en een vierde zich vooral slecht kan concentreren. Dit maakt het moeilijker om de diagnose dyspraxie/ DCD te stellen.
In het internationale handboek voor psychiatrische stoornissen, de DSM, wordt Dyspraxie/ DCD als volgt omschreven:
- De uitvoering van het dagelijkse handelen waarbij motorische coordinatie gevraagd wordt is slechter dan verwacht mag worden op basis van leeftijd en intelligentieniveau. Dit kan tot uiting komen in het later bereiken van mijlpalen, zoals kruipen en lopen, in houterigheid, veel (laten) vallen, slecht presteren bij sport of een slecht handschrift.
- De problemen met de motorische coordinatie beïnvloed het dagelijkse functioneren en de schoolprestaties
- De problemen zijn niet het gevolg van een medische conditie en er is geen sprake van een pervasieve ontwikkelingsstoornis (PDD-NOS)
Bij 5 tot 10 % van de schoolgaande kinderen kan dyspraxie vastgesteld worden. Deze problematiek komt meer bij jongens voor dan bij meisjes (70 % tegenover 30%).
De diagnose DCD/ dyspraxie zegt niets over de oorzaak van het motorische coordinatie-probleem, maar meestal wordt DCD/ dyspraxie wel gezien als een signaal dat het zenuwstelsel zich niet optimaal ontwikkeld heeft. De boodschappen uit de hersenen worden niet goed aan het lichaam doorgegeven.
Het ontwikkelen van het zenuwstelsel verloopt bij ieder kind weer anders en dit maakt het moeilijk om bij jonge kinderen een motorisch probleem vast te stellen. Soms worden er dan ook motorische problemen waargenomen bij een peuter die later zonder begeleiding weer verdwijnen en soms wordt bij een kleuter nog geen motorisch probleem waargenomen terwijl er op oudere leeftijd wel dyspraxie/DCD geconstateerd wordt.
Het vaststellen van DCD/ dyspraxie gebeurd door middel van observatie door meestal een fysiotherapeut, een neuroloog, een orthopedagoog en een kinderarts of revalidatie-arts en soms ook een ergotherapeut of logopedist,. Vaak wordt er hierbij gebruik gemaakt van een motorische test (meestal de Movement-ABC test) op basis waarvan een uitspraak gedaan kan worden over de achterstand in de motorische ontwikkeling van het kind
Andere problemen bij een kind met Dyspraxie
Bij kinderen met DCD zien we vaker dan gemiddeld bepaalde bijkomende stoornissen. Zo zien we bij kinderen met DCD vaker dan gemiddeld ADHD, PDD-Nos (pervasieve ontwikkelingsstoornis, een vorm van autisme) Asperger (ook een vorm van autisme) en leerstoornissen (vooral de non-verbale leerstoornis). Bij 30 tot 50% van de kinderen met dyspraxie wordt ook ADHD waargenomen. Bij kinderen die ADHD hebben of PDD-NOS zien we vaak dat er vooral aandacht in de behandeling uitgaat naar de gedragsproblemen en veel minder naar de motorische problemen. Soms zijn de motorische problemen zo ook gedeeltelijk op te lossen omdat de gedragsproblemen de motoriek ook beïnvloeden.
Ook zien we bij kinderen met DCD vaak spraakstoornissen, een laag zelfbeeld en moeite met het zindelijk worden.
Begeleiding
Een deel van de kinderen met DCD groeit over de problemen heen, maar meestal is behandeling toch wel nodig. Wat voor behandeling er aangeboden zal gaan worden is afhankelijk van welke motorische problemen het kind ervaart, de leeftijd van het kind, het verstandelijke vermogen van het kind en de eventuele bijkomende stoornissen.
Maar bij iedere vorm van begeleiding van een kind met een motorische achterstand is het in de eerste plaats belangrijk dat het kind weer meer plezier krijgt in het bewegen. Daarnaast is het belangrijk dat de omgeving geïnformeerd wordt over wat het kind kan, hoe het het beste geholpen kan worden en vooral dat de omgeving weet dat het geen onwil is bij het kind maar echt een onvermogen. Soms zijn er ook aanpassingen nodig in de omgeving van het kind, zodat het kind minder gefrustreerd raakt door de constante confrontatie met de eigen onkunde. Deze constante frustratie kan namelijk tot faalangst leiden, maar ook tot gedragsproblemen omdat het kind de frustratie gaat lopen overschreeuwen. De omgeving moet leren ook meer uit te gaan van de sterke kanten van het kind en hier ook gebruik van te maken bij het aanpakken van de minder sterke kanten van het kind. Samen met het kind kunnen doelen gesteld worden die goed haalbaar zijn voor het kind zodat het kind door deze successen gemotiveerd raakt en blijft. Het is heel belangrijk om succeservaringen te creëren zodat het kind gemotiveerd blijft. Ook is het goed om mee te gaan in de oplossingen die het kind zelf verzint om om te gaan met de problemen die het kind ervaart
Wanneer de problematiek echt alleen bestaat uit een motorisch probleem kan fysiotherapie uitkomst brengen. Wanneer er ook gedragsproblemen mee spelen wordt er een behandeling aangeboden waarbij een fysiotherapeut, een orthopedagoog/ psycholoog en een maatschappelijk werker samen werken om het kind en de ouders te begeleiden.
Leren leven met dyspraxie
Dyspraxie kan niet genezen worden, Maar het kind kan wel leren omgaan met de eigen problemen en methode leren waarmee het toch goed kan functioneren Soms kan met begeleiding de achterstand ingehaald worden en kan het kind leren hoe het om kan gaan met de eigen problemen waardoor het kind eventuele drempels in de toekomst zelf kan overwinnen. Maar soms ook blijft begeleiding nodig of is er na een periode dat het goed gaat toch weer een terugval of steekt een nieuw probleem de kop op. Het is dan ook zaak alert te blijven wanneer een kind dyspraxie heeft, ook wanneer de begeleiding is afgesloten.
Drs. Tamar de Vos - van der Hoeven
http://www.opvoedadvies.nl
Geen opmerkingen:
Een reactie posten