Google+ Autisme, wat nu..?: Omgaan met autistische kinderen (tips voor in de klas)

dinsdag 22 mei 2012

Omgaan met autistische kinderen (tips voor in de klas)

Als leerkracht kun je in je communicatie met autistische kinderen een aantal basisregels in acht nemen, die het contact kunnen vergemakkelijken.
  • Ga uit van positieve verwachtingen. Laat merken dat je vertrouwen hebt in het kind.
  • Let goed op het kind. Kinderen met autisme lopen een verhoogd risico gepest te worden.
  • Kinderen met Asperger zullen vaker met teruggetrokken en angstig gedrag reageren, kinderen met PDD-nos zullen mogelijk vaker agressief reageren naar leeftijdgenoten.
  • Communiceer positief: kinderen met autisme kunnen slecht tegen correctie en kritiek. Ze zien die namelijk niet aankomen, omdat ze de link tussen het gemaakte werk en jouw kritiek niet kunnen leggen. Bovendien zeg je met negatieve kritiek niet wat ze dan wèl moeten doen.
  • Benadruk wat het kind goed kan.
  • Deze kinderen merken dat ze "anders" zijn, zonder te begrijpen waarom. Dat is slecht voor hun zelfbeeld, probeer dus de positieve dingen van het kind veel aandacht te geven.
  • Ze zullen (vaak tevergeefs) hun best doen erbij te horen (met name kinderen met Asperger) of in boos verzet gaan (vaker PDD-nos).
  • Boos worden zorgt voor een stortvloed aan extra prikkels. Dit geeft chaos in het hoofd van het kind. Je boodschap komt dan zeker niet aan. Praat dus kalm en geef de boodschap zo summier mogelijk. Ellenlange verhalen zorgen voor meer chaos.
  • Trek eerst de aandacht van het kind als je wat wilt zeggen. Noem éérst zijn naam en zeg dan wat je wilt.
  • Begin dus nooit meteen met de boodschap die je wilt geven, maar gebruik een inleidend zinnetje, zodat het kind de tijd heeft zijn aandacht op jou te richten.
  • Vertraag je spreeksnelheid en geef bedenktijd, 5 á 10 seconden is niet ongewoon. Een langere verwerktijd komt ook voor.
  • Als je de boodschap nòg een keer geeft, gebruik dan dezelfde woorden, anders lijkt het een geheel nieuwe boodschap (dus niet parafraseren).
  • Houd het direct, simpel en kort.
  • Praat kalm en duidelijk, probeer de boodschap zo eenduidig mogelijk te maken.
  • Gebruik concrete, ondubbelzinnige positieve bewoording. Deze kinderen begrijpen figuurlijk taalgebruik niet. Ze vatten dit letterlijk op. Dat wil overigens niet zeggen dat je ze figuurlijk taalgebruik niet kunt uitleggen/ leren.
  • Concreet moet soms nog concreter dan je denkt: "Ik kom zo bij je", lijkt voor ons concreet, maar is voor een kind met autisme veel te onzeker. "Ik kom bij je als ik bij ik dit aan Monique heb uitgelegd" geeft al beter aan wat er gebeuren gaat..
  • Vermijd in het algemeen dus woorden als: zometeen, straks, misschien, ongeveer, enz.
  • Vuistregel om te controleren of je concreet taalgebruik bezigt: zie je zelf een plaatje voor je van wat je wil zeggen? Ja? Dan praat je concreet.
  • Verwijs niet naar je eigen gevoelens. Kinderen met autisme kunnen hier echt niets mee. Wel kun je op een rustig moment gevolgen van bepaald gedrag op de gevoelens van anderen uitleggen.
  • Verwijs naar algemene en duidelijke regels. Stel die voor als onpersoonlijke regels. Dus niet: "Jij moet..", maar " Het is het beleefd als men..."
  • Geef opdrachten volgens het "Geef me de vijf®" principe (Colette de Bruin, 2005).Wat, wanneer (begintijd en eindtijd), met wie, waar, hoe?
  • Benoem steeds het doel van de les. Dat helpt het kind focussen op de hoofdzaak.
  • Geef maar 1 opdracht tegelijk, bespreek de uitvoering en geef de volgende opdracht als de eerste af is.
  • Ga tijdens het hulp geven naast het kind zitten. Je blik kan zo geen misverstanden opleveren.
  • Gebruik zo weinig mogelijk didactische werkvormen. Bij deze kinderen is één vast didactisch model beter.
  • Wees een duidelijke leerkracht met steeds dezelfde benadering. Steeds dezelfde stappen in je les en spreken met een duidelijke ik-boodschap (Ik wil dat je nu...).
  • Ook tijdens de instructie is verwerktijd nodig. Zeker als je iets uitlegt op het digibord (veel prikkels) is een korte puzzelpauze nodig tussen de verschillende stukjes.
  • Wijs het kind voordat je met de instructie begint op het feit, dat die ook voor hem/haar is. Noem eventueel de naam van het kind tijdens de instructie. "Reken deze som even zelf uit..Rick, jij gaat deze som ook uitrekenen.."
  • Houd er rekening mee, dat het kind een groep- of klassikale instructie niet opneemt. Vaak moet je nog apart instructie geven.
  • Het kan zijn dat het kind na de instructie tijd nodig heeft om alles even te verwerken en dus niet meteen begint.
  • Als je merkt dat tijdsdruk averechts werkt, geef dan extra tijd of geef minder werk.
  • Gebruik geen vage open vragen. Op een vraag als "Waarom doe je dat?", kan het kind geen antwoord geven. Het heeft vaak geen idee welke informatie je van hem verlangt. Vraag liever Wat er gebeurde, Wie er bij betrokken waren en Wanneer het gebeurde. Verderop vind je hiervoor het voorvalrapport, wat bij zo'n gesprek goede diensten kan bewijzen.
  • Maak communicatie zo veel mogelijk visueel. Gebruik plaatjes,foto's, schema's, voorwerpen, enz. Overigens zijn kinderen met Asperger mogelijk vaker auditief ingesteld (Balthussen, 2003).
  • Gebruik geen opdrachten in vraagvorm. Op de vraag "Wil je voor het bord komen?" is de kans reëel dat het kind nee zegt. Gebruik de opdracht: "Ik wil dat je nu even voor het bord komt alsjeblieft."
  • Als je iets hebt gevraagd en het kind reageert niet (goed), controleer dan of het je wel begreep. Ook als de opdracht jou duidelijk lijkt.
  • Maak tijdens het werken een vast rondje door de klas. Geef dit vooraf aan, zodat het kind zich geen zorgen hoeft te maken of je wel langs komt.
  • Wees je ervan bewust dat een gezichtsuitdrukking (fronsende wenkbrauwen of boos kijken bijvoorbeeld) door het kind niet begrepen worden. Datzelfde geldt voor lichaamstaal.
  • Eis geen oogcontact. Dit kan heel bedreigend zijn voor deze kinderen. Oogcontact geeft bovendien veel informatie waar deze kinderen niets mee kunnen, maar waar ze wel over moeten "puzzelen." Je boodschap komt dan zeker niet over.
  • Geen oogcontact maken vatten mensen op als onbeleefd. Leer het kind als trucje dat het bijvoorbeeld iemand tussen de wenkbrauwen kan kijken. Zo lijkt het net of het kind iemand aankijkt. Hierdoor wordt het kind waarschijnlijk aardiger gevonden.
  • Als een kind tijdens jouw instructie een andere kant opkijkt of zelfs van je afgewend zit, kan het goed zijn dat het dit juist doet om zich te kunnen concentreren. Denk niet meteen dat het kind "dus" niet oplet.
  • Probeer tijdens je instructie niet teveel gebaren te maken. Gebaren zijn een extra prikkel, die net teveel kan zijn.
  • Als je aan het tafeltje van het kind staat, hang dan niet over het kind heen. Veel kinderen met autisme vinden nabijheid van anderen niet prettig. Kijk hoe het kind reageert of vraag het gewoon.
  • Sommige kinderen vinden in de kring zitten om diezelfde reden niet prettig. Anderen zitten te dichtbij en kunnen je zomaar onverwacht aanraken of iets tegen je zeggen.
  • Grijp direct in bij ongewenst gedrag, anders kan het een gewoonte worden die zelfs houvast kan bieden. Grijp steeds op dezelfde manier in. Gebruik een ik-boodschap en een zakelijk argument. Bijvoorbeeld: "Ik wil dat je nu stil bent, anders krijgt ...zijn werk niet af."
  • Geef altijd concreet gewenst gedrag aan. Geef aan welk gedrag je verwacht, hoe het werk eruit moet zien, enz.
  • Verwacht niet dat het kind om hulp komt vragen, het heeft waarschijnlijk geen idee hoe dat moet. Let op signalen die uitgezonden worden en leer die interpreteren.
  • Probeer het kind wel te leren om hulp te vragen. Misschien door een onopvallend kaartje op zijn tafel te leggen. Leg hem ook uit naar wie hij moet komen voor hulp en wanneer dat wel/niet kan.
  • Houd rekening met wisselende vaardigheden. Wat het kind gisteren leek te kunnen, lukt vandaag niet. Dit kan komen door (zelfs minieme) verschillen in de situatie, de plek, de bladzijde, de gebruikte pen, enz., waardoor de gebeurtenis voor het kind nieuw lijkt. Ook worden geleerde vaardigheden niet spontaan in een andere situatie gebruikt. Aangezien de situatie bijna nooit precies hetzelfde is, geeft dit nogal eens problemen.
  • Houd er ook rekening mee dat veel kinderen met autisme een disharmonisch intelligentie profiel hebben. Ze kunnen dus uitblinken in het ene vak en heel slecht zijn in het andere.
  • Deze kinderen zullen vaak afwijzend reageren op een door jou voorgestelde verandering. Je hebt dan misschien de neiging daar tegenin te gaan en meer dwang uit te oefenen. Dit zal weer een tegenreactie geven, enz. Je kunt het beste de door jou genoemde verandering even laten bezinken en geen aandacht aan het kind schenken. Na de "verwerkingstijd" heb je kans dat het kind alsnog gaat doen wat je vroeg.




Geen opmerkingen:

Zoeken in Bol.com