Google+ Autisme, wat nu..?

maandag 30 januari 2012

Ontmoeting mensen met autisme - Agenda - Zeeuwseregio.nl

MEE Zeeland start met bijeenkomsten voor mensen met autisme vanaf achttien jaar. MEE brengt hen met elkaar in contact en begeleidt de deelnemers bij het vormgeven van die nieuwe contacten.

Dit komt voort uit een enquête die MEE Zeeland in 2011 heeft gehouden onder Zeeuwen met een autisme spectrum stoornis (ASS) van 18 jaar en ouder. Hieruit kwam naar voren dat er bij hen belangstelling is voor activiteiten zoals samen eten, wandelen, gamen, bioscoopbezoek enzovoorts. Ook gaven diverse respondenten aan dat er interesse is om thema-avonden rondom vriendschappen en communicatie te organiseren.

Tijdens een bijeenkomst bij MEE Zeeland worden de resultaten van deze peiling gepresenteerd en is er gelegenheid om door te praten over de manier waarop nieuwe initiatieven georganiseerd kunnen worden in de eigen regio. Het is de bedoeling om daar eventueel al gezamenlijk plannen voor te maken.

Deze bijeenkomst vindt plaats op donderdagavond 9 februari aanstaande van 19.30 tot 21.30 uur in het kantoor van MEE Zeeland, Axelsestraat 202 te Terneuzen. Wie belangstelling heeft kan zich aanmelden via e-mail aan g.vanderlinde@meezeeland.nl of bellen naar 0115 67 53 00.


Telefoon: 0115 67 53 00
E-mail: g.vanderlinde@meezeeland.nl
Website: www.meezeeland.nl

Ontmoeting mensen met autisme - Agenda - Zeeuwseregio.nl

zondag 29 januari 2012

Eten..!

EEETEN...!
(Geen reactie...)

Komen jullie aan tafel zitten?
"Maar ik heb nog helemaal geen honger..."

Je komt NU gezellig aan tafel zitten!
"Ik kom al..."

Zal ik wat opscheppen..?
"Ik hoef niet..."

"Eet nou eens door!"
"Maar ik vind het niet lekker..."

Eet je bord leeg!
"Ik lust het niet..."

EET!!!
"Ik eet toch..."

Je blijft zitten tot het op is, hoor je..!
"Nou en..."

Een uur later (en het bord nog steeds niet leeg...):
Ga maar spelen, dan kan ik eindelijk afruimen en de afwas doen...



zaterdag 28 januari 2012

De geschiedenis van ontwikkelingsstoornissen

Het was Leo Kanner (1894-1981), die in 1943 als eerste autisme als stoornis beschreef.
Daardoor werd autisme in het begin ook wel Kanner's syndroom genoemd. Hij rapporteerde over elf kinderen, die een schijnbaar aangeboren gebrek aan interesse in andere mensen hadden. In tegenstelling daarmee waren deze kinderen zeer geïnteresseerd in ongebruikelijke aspecten van hun 'levenloze' omgeving. Na deze eerste beschrijving van autisme bleek dat de eerste tientallen jaren daarna in het teken stonden van een gebrek aan consensus over de precieze definitie van bepaalde aspecten van het syndroom, waardoor verder onderzoek behoorlijk belemmerd werd. Bovendien werd aangenomen dat autisme later overging in meer ernstige vormen van geestelijke stoornissen in volwassenen, in het bijzonder schizofrenie. Het idee dat autisme een vroege uitingsvorm van schizofrenie zou zijn maakt in ieder geval duidelijk dat de term schizofrenie ook zeer ruim werd ingevuld. Bovendien was het lastige van het gebruik van het woord 'autisme' door Kanner, dat het woord in eerste instantie al sinds 1912 werd gebruikt om de in zichzelf gekeerde manier van denken te beschrijven die bij schizofrenie wordt aangetroffen. Het duurde vele jaren voordat het onderzoekers duidelijk was geworden dat autisme en schizofrenie twee totaal verschillende ziektebeelden waren.

Het concept van een Pervasive Developmental Disorder (PDD) werd voor het eerst gebruikt in de derde druk van de Diagnostic and Statistical Manual for Mental Disorders (DSM-III) in 1980. Deze term was zo vaag dat iedereen hem wel kon accepteren; medici, ouders en leerkrachten. De term PDD had namelijk geen historie in de psychiatrie of psychologie en dus was hij niet controversieel zoals zoveel andere termen in de psychologie wel waren. Een term kan gedurende de geschiedenis namelijk nog wel eens van betekenis veranderen als gevolg van nieuwe inzichten.

De term Pervasive Developmental Disorder (PDD) had ook nog eens een aantrekkelijk bijverschijnsel omdat het de nadruk leek te leggen op de ontwikkeling (development) van een kind. Dat betekende ook dat de criteria voor een dergelijke stoornis behoorlijk onduidelijk zouden worden. Om de diagnose voor een PDD te kunnen krijgen moest een kind in de eerste jaren van zijn leven problemen hebben in verschillende grote, maar slecht omschreven gebieden van zijn alledaagse bestaan: sociale problemen, communicatieve problemen en de neiging om alles in zijn omgeving hetzelfde te houden (sameness).

In de DSM-III (1980) en de aangepaste (revised) versie daarvan, de DSM-III-R was er binnen de categorie van PDD's slechts één voorbeeld opgenomen van zo'n specifieke stoornis en dat was autisme. Er werd in de DSM-III zelfs gemeld dat geen subtypes waren ontdekt (no generally recognized subtypes have emerged). Wel bestond de term Atypisch autisme, een term waar de DSM-III alles en iedereen in onderbracht werd als de diagnose voor autisme niet gegeven kon worden. In de DSM-III-R werd eindelijk de term PDD-NOS ingevoerd voor iemand die niet of net niet aan de criteria voor autisme voldeed.

In 1994 verscheen de vierde versie van de DSM, de DSM-IV. Op basis van uitgebreid wetenschappelijk onderzoek werden de criteria voor autisme ietwat verfijnd en werden tegelijkertijd een drietal nieuwe diagnoses voor PDD's opgenomen: Childhood Disintegrative Disorder, Asperger's Stoornis en Rett's Stoornis.

Op basis van het feit dat de DSM-IV en de in 2000 verschenen gereviseerde versie, de DSM-IV-R wereldwijd gebruikt wordt door medici, zou je kunnen en moeten verwachten dat er een solide wetenschappelijke basis onder het concept van de opname van die nieuwe ontwikkelingsstoornissen ligt. Dat blijkt niet het geval.

Theodor Heller (1869-1938), een Oostenrijker die les gaf aan speciale kinderen, beschreef al in 1908 - en dus al jaren voordat Kanner dat deed - een ongebruikelijk ziektebeeld bij kinderen. Deze kinderen ontwikkelden zich de eerste jaren van hun leven normaal, maar ondergingen daarna een ernstige regressie ofwel teruggang. Dit ziektebeeld werd in eerste instantie beschreven als dementia infantilis of disintegratieve psychose. In de DSM-IV is het opgenomen als Childhood Disintegrative Disorder.

In 1944 beschreef Hans Asperger (1906-1980), een jonge arts in Wenen, een ziektebeeld dat hij autistische psychopathie besloot te noemen. Hoewel het leek alsof Asperger niet wist van het bestaan van Kanner's artikel of zelfs van zijn gebruik van het woord 'autisme', gebruikte Asperger het woord 'autisme' bij zijn beschrijving van een groepje jongens die last hadden van sociale problemen. Asperger's ontdekking heeft lange tijd was stof verzameld in de wetenschappelijke wereld, maar de laatste jaren is er toch meer aandacht voor ontstaan.

De derde 'nieuwe' ontwikkelingsstoornis werd beschreven door Andreas Rett (1924-1997), die een ongebruikelijke ontwikkelingsstoornis bij meisjes ontdekte en daarover in 1966 een wetenschappelijk artikel publiceerde. Deze meisjes vertoonden een korte periode van normale ontwikkeling al snel gevolgd door een brede vertraging en zelfs achteruitgang van hun intellectuele en motorieke vaardigheden.

Dit zijn dus de drie ontwikkelingsstoornissen die de DSM-IV 'gehaald' hebben, maar er zijn er nog een paar die in deze eer niet hebben gekregen en schijnbaar uit het zicht van de wetenschap verdwenen zijn. Een voorbeeld daarvan was de Poolse psychologe Beata Rank (1886-1961), die al in 1949 voorstelde dat er een spectrum van disfuncties in ontwikkeling van het kind kon bestaan dat de sociale relaties van kinderen en hun beheersing van angsten en driften kon beïnvloeden. Zij noemde het probleem atypical personality development. Hoewel ouders er tegenwoordig niets meer van horen, zijn juist de inzichten van Rank onderwerp van veel interesse van onderzoekers omdat er veel kinderen zijn die niet autistisch lijken, maar toch behoorlijk onhandelbaar blijken te zijn.

Toch is alles niet zo zoals het lijkt te zijn want vele onderzoekers zijn het helemaal niet eens met diagnoses zoals Asperger's Stoornis. Velen denken zelfs dat deze diagnose alleen maar is opgenomen in de DSM-IV om meer aandacht voor verder wetenschappelijk onderzoek op te wekken.

Voor ons wordt het een stuk eenvoudiger als we het Asperger's Stoornis zien als een vorm van PDD-NOS waarbij de communicatieve vaardigheden niet zijn beperkt. Kinderen met het Asperger's Stoornis hebben dus wel degelijk last van sociale problemen en de hang naar sameness. Dat laatste uit zich vaak door een verzet tegen veranderingen en 'het blijven hangen in een onderwerp'.

Nog steeds is autisme en de criteria daarvoor het ijkpunt van alle ontwikkelingsstoornissen. Dus bij iedere diagnose van een kind met ontwikkelingsproblemen worden eerste de criteria voor autisme van stal gehaald. Pas wanneer dat kind niet of net niet blijkt te voldoen aan de criteria voor autisme, wordt gekeken naar een andere ontwikkelingsstoornis.

Bron: pdd-nos.nl
Auteur: Fred de Vries
dinsdag 3 mei 2011

Autistische kinderen geeuwen niet mee

Geeuwen werkt aanstekelijk. Maar autistische kinderen doen er nauwelijks aan mee.

Hoe komt het dat mensen elkaar kunnen ‘besmetten’ met hun gegeeuw? Ligt het aan ons grote inlevingsvermogen? Tot nu toe was dat een onbewezen vermoeden. Maar het onderzoek schrijdt voort.

Wat er in de hersenen gebeurt tijdens een uitgelokte geeuw, is twee jaar geleden uitgezocht. Twee hersengebieden worden extra actief, de ‘bovenste slaapgroeve’ en het gebied rond de amygdala oftewel de amandelkern. En die hebben met empathie te maken, inlevingsvermogen dus.

Diezelfde hersenonderdelen vertonen vaak afwijkingen bij mensen met autisme. Zouden zij dus ook minder vatbaar zijn voor het effect van andermans opengesperde kaken? Een groep Japanse onderzoekers heeft dat nu getest.

Ze lieten filmpjes van geeuwende gezichten zien aan 24 autistische kinderen van zeven tot zestien jaar oud, en ook aan evenveel normaal ontwikkelde leeftijdgenootjes. De kinderen kregen de opdracht om het aantal dames op het beeldscherm te tellen, maar in werkelijkheid ging het natuurlijk om hun geeuwgedrag.

De oogst was gemiddeld 1,3 geeuw per gewoon kind en slechts 0,8 stuks per autistisch kind, schrijven Atsushi Senju en collega’s in het vakblad Biological Letters. Dat laatste is nauwelijks hoger dan de halve geeuw die een neutraal filmpje bij beide groepen uitlokte. Het vermoeden bleek dus te kloppen.

De onderzoekers willen nu graag weten of het gaapgebrek ook optreedt bij andere ziektebeelden waarbij het inlevingsvermogen is aangetast, zoals psychopathie en bepaalde vormen van dementie.

Elmar Veerman

Verlegen, autistisch of gewoon een beetje anders ?

Enige tijd was het zo dat de term autisme bij bijna iedereen het beeld opriep van Dustin Hoffman in 'Rainman'. Een wereldvreemde, sociaal incapabele, zeer simpele man die heel goed was in rekenen. En de persoon die Dustin Hoffman neerzet in de film was inderdaad een autist, maar het is zeker niet zo dat alle autisten zijn als 'Rainman'. Autisme is een brede term voor een groep van stoornissen. Net zo als bij lichamelijke ziekte als griep of kanker, zijn er vele verschijningsvormen, die sterk variëren in de ernst van de stoornis.

Er zijn intelligente mensen met een autistische stoornis maar ook veel autistische mensen die zwakbegaafd zijn (80% van de autisten heeft ook een verstandelijke handicap, maar er zijn ook zeer hoogbegaafde autisten). Er zijn autisten die absoluut geen contact met hun omgeving hebben en ook autisten die juist heel veel contact zoeken met hun omgeving, maar dit op een vreemde manier doen. En bij de ene persoon met een autistische stoornis denken we onmiddellijk aan autisme en bij de andere persoon hebben we enkel het gevoel dat er 'iets niet klopt' in de manier waarop het contact verloopt. De term autistische stoornis is een verzamelnaam. Steeds vaker wordt er de laatste tijd gesproken over pervasieve ontwikkelingsstoornis. Hiermee wordt gezegd dat het totale ontwikkelingsverloop verstoord is. Niet alleen de ontwikkeling van sociale relaties is verstoord, maar ook de ontwikkeling van taal, motoriek, gevoelens, zelfbeeld, spel, fantasie en begrip voor het dagelijkse leven. Hoe sterk de ontwikkeling op al deze gebieden is aangetast verschilt per persoon.

Bij zeer verlegen kinderen wordt soms door de ouders of omgeving ook aan autisme gedacht, omdat problemen met sociale contacten het meest bekende kenmerk is van autisme. Bij deze kinderen moet gekeken worden hoe zij in het contact zijn met ouders, broertjes, zusjes en zeer goede bekenden. Als er met deze mensen wel een goed contact is dan is het kind verlegen en zeker niet autistisch.

Maar als alle mensen met een ontwikkelingsstoornis dan zo van elkaar verschillen, kunnen we ze dan wel onder één noemer plaatsen? Ja, want bij alle mensen met een ontwikkelingsstoornis vinden wij de volgende vier punten.

1) Er is sprake van beperkingen in het contact met omringende mensen. Er is helemaal geen sprake van contact of het contact verloopt op een vreemde manier. Als basis hiervoor ligt het onbegrip voor wat er in de andere persoon omgaat. Alles wordt beredeneerd vanuit hun eigen persoon. Een veel gebruikte testje is het volgende: Twee poppetjes worden gepresenteerd aan het kind. Een pop A stop in het bijzijn van een andere pop B een blokje in een doos. Pop A gaat nu weg, pop B haalt het blokje uit de doos en stopt het in een mandje. Hierna komt pop A terug en moet het kind aangeven waar pop A gaat zoeken naar het blokje. Autistische kinderen antwoorden bijna altijd: 'in het mandje'. Zij hebben gezien dat de knikker verplaats werd en kunnen niet beredeneren dat pop A dit niet weet aangezien hij dit niet gezien heeft.
Mensen met een pervasieve ontwikkelingsstoornis kunnen zich niet verplaatsen in een andere, ze begrijpen andere mensen niet en kunnen ze niet aanvoelen. Het begrijpen en gebruiken van gebaren en mimiek voor het uiten van gevoelens is voor autisten zeer moeilijk.

2)Er is sprake van beperkingen in de communicatie en taalgebruik. Sommige mensen met deze stoornis praten niet, andere beheersen hun taal slecht of spreken op een vreemde manier (vreemde woordkeus, veel herhaling, zeer monotoon praten). Ook is er een verschijningsvorm van deze stoornis waarbij de persoon juist heel welbespraakt is, maar het taalgebruik niet communicatief is (en bij kinderen vaak veel te volwassen voor hun leeftijd). Deze mensen kunnen hele verhalen vertellen zonder direct te reageren op wat de gesprekspartner zegt. Het uiten van gevoelens binnen de communicatie valt alle mensen met een ontwikkelingsstoornis moeilijk.

3) Er is sprake van een beperkt voorstellingsvermogen en verstoorde fantasie. Mensen met een ontwikkelingsstoornis hebben er veel moeite mee zich dingen voor te stellen die niet direct aanwezig zijn. Ze kunnen niet bedenken hoe een bepaalde situatie gaat aflopen of wat er in een bepaalde situatie gaat gebeuren. Ze hebben te weinig fantasie of hun fantasie slaat met hun op hol waardoor ze in angstige gedachten vast raken. Een situatie die voor veel mensen heel gewoon verloopt kan voor een autist heel beangstigend zijn omdat hij/zij het verloop niet van te voren heeft kunnen inschatten. Zeer normale en te verwachtte gevolgen kunnen hen totaal verrassen en beangstigen.

4) Er is sprake van een opvallend beperkt gebied van interesses en gedragingen. Vaak zijn de mensen met een ontwikkelingsstoornis maar in één of twee voorwerpen of activiteiten geïnteresseerd. Zij zijn hier voortduren mee bezig en vallen heel vaak in voortdurende herhaling. De voorwerpen of activiteiten waar autistische mensen in geïnteresseerd zijn, zijn vaak zaken waar maar zeer weinig mensen in geïnteresseerd zijn. Bij autistische kinderen zien we vaak interesses die niet bij hun leeftijd passen zoals: oorlogen, mechanica (bv. stofzuiger uit elkaar halen,voortdurend licht aan en uit doen) of dingen voortdurend rond draaien.

Alleen bij de aan autisme verwante stoornissen vinden we soms maar drie van deze vier kenmerken. Bij alle andere ontwikkelingsstoornissen vinden we altijd deze vier punten.
Andere problemen kunnen het moeilijk maken om een ontwikkelingsstoornis te herkennen. Een kind wat hyperactief is kan slecht sociaal contact maken doordat hij geen rust heeft om goed contact te maken, maar kan ook naast de hyperactiviteit ook een ontwikkelingsstoornis hebben.
En zwakbegaafdheid en zwakzinnigheid maken het ook moeilijker om vast te stellen of een kind een ontwikkelingsstoornis heeft of dat de problemen van het kind voortkomen uit zwakbegaafdheid.
Het vaststellen van de aanwezigheid van een ontwikkelingsstoornis is dan ook een uitgebreid onderzoek. Het kind wordt zowel in de thuissituatie als in de schoolsituatie geobserveerd. Met de ouders wordt de ontwikkeling van het kind van af de zwangerschap tot het heden besproken. Dit gebeurt omdat vaak in de babytijd al kenmerken van een ontwikkelingsstoornis te vinden zijn. Hiernaast wordt het kind psychologisch onderzocht. Er wordt dan gekeken naar de intelligentie van het kind en hoe het kind sociaal en emotioneel functioneert. Afsluitend voert de psychiater een gesprek met het kind. Op basis van al deze onderzoeken wordt dan gekeken of het kind een ontwikkelingsstoornis heeft.

Aan de basis van ontwikkelingsstoornissen ligt een stoornis in het functioneren van de hersenen. Informatie die via alle zintuigen (horen, zien, ruiken, proeven, voelen) binnen komt wordt niet op de juiste manier verwerkt. Mensen met een ontwikkelingsstoornis hebben er veel moeite mee verbanden te zien. Zij nemen de wereld waar als losse stukjes of er worden verkeerde verbanden gelegd. Ook wordt er vaak te veel aandacht besteed aan onbelangrijke details. De wereld is voor hun zeer onoverzichtelijk, onvoorspelbaar en beangstigend. Door zich vast te houden aan rituelen en het vertrouwde proberen ze de wereld te bevatten. Verandering kan mensen met een ontwikkelingsstoornis dan ook zeer in paniek brengen.

Ontwikkelingsstoornissen openbaren zich binnen de eerste drie levensjaren, al wordt lang niet altijd de diagnose dan al gesteld. Erfelijkheid lijkt een belangrijke rol te spelen, maar ook problemen in de zwangerschap en bij de geboorte kunnen van invloed zijn. Te genezen zijn ontwikkelingsstoornissen (nog) niet. Maar door de juiste begeleiding door de ouders, de school en hulpverlening kan wel een meer aangepast gedrag bereikt worden en kan het kind zich meer ontwikkelen.

Van groot belang hierbij is het begrijpelijk en voorspelbaar houden van de omgeving van het kind. Wanneer het kind weet wat het kan verwachten van zijn omgeving, als er duidelijke dagpatronen zijn en het kind dingen één voor één aangeboden krijgt kan dit voor groot houvast zorgen waardoor het kind zich meer kan ontwikkelen. Op deze manier leren autist en de omgeving leven met deze handicap.

Drs. Tamar de Vos - van der Hoeven
http://www.opvoedadvies.nl

Digitale ondersteuning voor kinderen en jongeren met autisme


Redactie Medicalfacts/ Janine Budding 




iphone medicalfacts 203x300 Digitale ondersteuning voor kinderen en jongeren met autisme iphone medicalfacts 203x300 photoE-health is een hot item in de gezondheidszorg. Ook in de geestelijke gezondheidszorg hebben deze nieuwe vormen hun intrede gedaan. Het Dr. Leo Kannerhuis heeft een aantal middelen ontwikkeld om met name kinderen en jongeren met autisme zo zelfstandig mogelijk en op een eigentijdse manier hun weg te laten vinden in het dagelijks leven.

Het Dr. Leo Kannerhuis is een jeugd-psychiatrisch ziekenhuis en hét landelijk kennis- en behandelcentrum op het gebied van autisme. Een van de speerpunten van het Dr. Leo Kannerhuis is de ontwikkeling van innovatieve behandel- en ondersteuningsvormen voor mensen met autisme. Met name ICT biedt veel mogelijkheden die naast face-to-face contacten ingezet kunnen worden. Kinderen en jongeren, maar ook volwassenen, met autisme ervaren de meeste problemen als er veranderingen plaatsvinden in het dagelijks leven. Op die momenten ontstaat er paniek of angst en raken zij hun zelfvertrouwen steeds verder kwijt. Om hen te helpen om zo zelfstandig mogelijk te leven is een digitale coach ontwikkeld in de vorm Apps die op een iPhone of iPod gezet kunnen worden. 


De Apps bevatten oplossingsrichtingen en dialogen, een kind of jongere kan de App aanpassen aan zijn persoonlijk behoefte. Voorbeelden zijn een coach voor het reizen met het openbaar vervoer en een digitale schoolcoach (plannen van huiswerk, etc). Er zijn nog meer Apps in ontwikkeling. Met deze mogelijkheid is er een eigentijds middel voor kinderen en jongeren waarmee zij zoveel mogelijk deel kunnen nemen aan het normale leven. Er lopen gesprekken met de zorgverzekeraars zodat ouders de kosten vergoed krijgen.
Graag zouden wij meer kinderen en jongeren met autisme en hun ouders gebruik willen laten maken van deze mooie manier van ondersteuning. De jongeren die inmiddels over een iPod of iPhone beschikken met een van de beschikbare Apps zijn laaiend enthousiast!
Naast de Apps voor de iPhone is ook een robot in ontwikkeling. Samen met een aantal partners ontwikkelt het Dr. Leo Kannerhuis een robot (60 cm hoog) die als maatje fungeert voor een kind of jongere met autisme. Spelenderwijs leren kinderen zo sociale vaardigheden. Er wordt gewerkt met imitatie-oefeningen: het kind kan de robot nadoen, maar de robot kan ook het kind nadoen, waardoor er een wisselwerking ontstaat. Het kind bouwt als het ware een soort band op met de robot. De robot kan worden ingezet als extra oefeninstrument naast de andere trainingen en therapieën, bijvoorbeeld tijdens een pauze op school of voor een jongere die zelfstandig wil gaan wonen

Neurotypische stoornis


Beste naasten van mensen met een psychiatrische aandoening,
hierbij wil ik informatie geven over de neurotypische stoornis. Het is belangrijk te weten welke kenmerken erbij horen, omdat het een onzichtbare aandoening is. Het is niet te genezen. Gelukkig kun je met een tijdige diagnose en deskundige begeleiding het leven draaglijk maken.
Kinderen en volwassenen die aan NT lijden, kenmerken zich door niet opvallen, aangepast gedrag en hun mening en werkelijkheid voegen naar de heersende normen. De hoogste bieder wint ze voor zich. Ze blijken uiterst gevoelig te zijn voor de mening van anderen, voor de media en voor reclameboodschappen. Deskundigen en andere hooggeplaatste personen hebben bijna een goddelijke status.
De oorzaak van deze aandoening is nog niet bekend, maar volgens de meest recente inzichten is het een genetische afwijking in de hersenen. Al vanaf de vroege jeugd verloopt de ontwikkeling problematisch. Deze kinderen zijn geheel afhankelijk van wat anderen over ze zeggen. Al hun energie moeten ze aanwenden om te kunnen voldoen aan wat volwassen NT’ers van ze verwachten.
Als een NT’er heel jong is, lijkt de ontwikkeling gezond te verlopen. Het kind is spontaan, nieuwsgierig en direct. Het wil alles begrijpen. Naarmate het opgroeit, verdwijnt steeds meer het licht uit de ogen. Het maakt steeds minder echt contact, gaat doen alsof. Is alleen nog bezig met hoe het overkomt op anderen. Het leert te reageren zoals ‘sociaal gepast’ is en weet op den duur niet meer wat hij zelf voelt. Met het hoofd probeert het alles te begrijpen en op te lossen. Steeds minder is het in staat om ergens in op te gaan. Wat het nog moeilijker maakt is dat iedereen iets anders beweert. Wat moet de wereld onvoorspelbaar en verwarrend zijn voor iemand zonder innerlijk kompas!
Een aantal jaar geleden werd deze ontwikkelingsstoornis geweten aan koele en liefdeloze ouders. Inmiddels is dit achterhaald.
NT’ers zien zichzelf niet als ziek en gehandicapt. Ze zijn immers is de meerderheid. Om meer grip te hebben op de ‘werkelijkheid’ projecteren ze hun problemen op anderen:
zo verwijten ze mensen met autisme moeite te hebben met contact. Er zijn therapeuten die met gedwongen vasthouden een kind met autisme over een afkeer voor aanraking heen denkt te helpen. Nog algemener is dat een deskundige ‘medicijnen’ voorschrijft, om angsten en woedeaanvallen van het kind te dempen. Emoties waar NT’ers nu eenmaal bang voor zijn en toeschrijven aan een geestesziekte. Een eenduidige aanpak gericht op het (fictieve) ziektebeeld. Met voorlichting en begeleiding moet een gezin ‘leren’ wat het betekent als een van de kinderen autisme heeft. Hoe zeer dat ingrijpt in het dagelijks leven. Iedereen moet er rekening mee houden dat zo’n kind nooit een zelfstandig leven zal leiden. Het gaat later onder een ‘zorg’ instelling wonen, waar NT’ers de regels bepalen en dat ‘afspraken’ noemen.
NT’s praten vaak en veel, terwijl ze weinig zéggen. Roepen ze: “Hoe gaat het?” rekenen ze erop dat de ander zegt: “Goed hoor, en met jou?”
Ze hebben moeite flexibel in te gaan op een spontaan antwoord. Zeg je bijvoorbeeld dat je een rotdag hebt gehad, schrikken ze. Dat staat niet in hun script. Ze blijken nauwelijks in staat tot werkelijk contact. Dus is iemand die eerlijk reageert al gauw ‘vreemd’ of mankeert misschien wel geestelijk iets. Dat komt niet omdat NT’ers geen interesse hebben in hun medemens, maar omdat ze zich moeilijk kunnen verplaatsen in iemand die anders is dan zij.
Neurotypische werknemers zijn erg voorzichtig om iemand in dienst te nemen die niet ‘normaal’ is. Ze zijn bang voor het onbekende en maken er al gauw van dat iemand ‘niet geschikt’ is. Als iemand eerlijk is, heet dat al gauw ‘onbeleefd’. Niet omdat NT’ers gemeen zijn, maar door hun manier van informatieverwerking. Ze zoeken houvast in regels en protocollen die ze hebben verzonnen en passen die rigide toe. Ze laten de ander geen ruimte. Anderen kunnen daar erg last van hebben, maar je kunt de NT’er niets verwijten, want hij heeft geen inzicht in zichzelf.
NT’ers raken snel in de war en overprikkeld van nieuwe situaties en uitdagingen.
NT’ers leggen graag alles vast. Een vaste baan, een hypotheek, een huwelijk. Ze contracteren zoveel mogelijk, van onzekerheid raken ze in paniek. Ze hebben garanties nodig om zich veilig te voelen.
In hun privéleven zijn ze juist makkelijk met afspraken, om toch een gevoel van vrijheid te hebben. Zo is het heel gewoon om vijf minuten van te voren af te bellen wegens: “Ik ben moe” of: “Ik heb toch niet zo’n zin” of te druk. Ze kunnen zich niet voorstellen dat de ander teleurgesteld is, want ze gaan ervan uit dat die hetzelfde denkt en voelt als zij.
Nog een voorbeeld van neurotypische logica: Als een kind een ander kind uitlacht of grappen maakt als iemand huilt: “Wat ben je toch een baby!” heet dat pesten. Als een ouder of leerkracht een kind uitlacht of grappen maakt over verdriet en boosheid, heet dat opvoeden. Of relativeren.
Neurotypicals kunnen ook in woede ontsteken om iets dat de vorige dag geen probleem leek. Hun humeur bepaalt wat goed is en wat niet.
Maar de NT’er zit ook zichzelf in de weg. Ik heb me laten vertellen dat ze moeilijk details opmerken, of is dat een vooroordeel?
De kans is groot dat iemand in uw directe omgeving neurotypisme heeft. Stel dat je te horen krijgt dat je kind ook neurotypisch blijkt te zijn? Het is immers genetisch overdraagbaar. Wat moet dat een klap zijn om te verwerken! Praat je erover met andere ouders van een neurotypisch kind? Zoek je ook professionele begeleiding om het kind betere ontwikkelingskansen te bieden? Is er ook voldoende aandacht voor de broertjes en zusjes (brusjes)? Want ook die kunnen erg lijden onder het gedrag. Kinderen met een neurotypische stoornis geloven immers dat iedereen moet zijn als zij, wat veel problemen geeft.
In de wereld van autisten zou een NT’er nooit een zelfstandig leven op kunnen bouwen. Toch moeten wij – autisten – in de goede bedoelingen van een NT’er blijven geloven en proberen ze zoveel mogelijk bij te staan in deze confronterende wereld vol excentrieke mensen.
We proberen de wereld zo veilig mogelijk voor jullie te maken, want het is geen opzet, maar onvermogen van jullie uit.

Zoeken in Bol.com