Google+ Autisme, wat nu..?

donderdag 6 oktober 2011

Boekbespreking: "Olifanten in mijn Kop"




Milo zit in groep acht en heeft het syndroom van Asperger, een vorm van autisme, wat af en toe behoorlijk lastig is voor de mensen in zijn omgeving, maar vooral voor hem zelf;  “Er wonen zes miljoen mensen op de aarde, en wie is er weer anders?. Ik!”

Een van de dingen die kenmerkend is voor dit syndroom is dat het erg moeilijk is het onderscheid te maken tussen iets wat létterlijk zo bedoeld is, en iets wat figuurlijk zo bedoeld is, of een uitdrukking is; 

“Op de eerste schooldag zei meester Patrick dat hij verslaafd was aan koffie. Als hij niet ieder uur zijn dosis kreeg, ging hij dood. Hij liet het boek uit zijn handen vallen en deed of hij onder stroom stond. Alle kinderen moesten erg lachen, maar ik was helemaal van slag. Omdat ik niet wilde dat de meester dood ging door te weinig koffie haalde ik tussen de middag een pak uit de voorraad kast van huis. Het probleem leek opgelost naar de meester wilde het niet aannemen. ‘Doe niet zo gek joh,’zei hij, we hebben koffie zat op school .Ik begreep er niets van, waarom dacht de meester dat ik gek was. Ik wilde hem alleen maar helpen. Toen ging er iets mis in mijn hoofd. Er kwam een dikke grijze olifant en die scheurde mijn hersenkwabben uit elkaar. Rats! Links in mijn hoofd. Toen kwam de volgende olifant, en daarna nog een, tot er uiteindelijk een hele kudde stond te brullen en te stampen. Mijn hersens veranderden in vijf seconden in een racebaan voor olifanten. Ik schreeuwde het uit en gooide een stoel door de klas”.

Een ander kenmerk is dat kinderen met dit syndroom als ze iets niet begrijpen, als het te druk is, of als ze geplaagd worden zó boos kunnen worden dat ze het niet meer kunnen stoppen. Of om met Milo te spreken... olifanten in zijn kop. 

De meester van Milo doet zijn best, maar echt begrijpen doet hij het niet. Tot er een nieuwe stagiair in de klas komt, Johan. Johan doet eigenlijk alles fout wat hij fout kan doet, hij kan niet zo goed les geven, hij kan al helemaal niet goed spellen, en op zijn vorige stageadres is het ook al mis gegaan. Maar met Milo heeft hij een klik, al voordat ze elkaar in de klas zien, en uiteindelijk is het tegen alle verwachtingen in Johan die Milo help om om te gaan met de olifanten in zijn kop.

Deze samenvatting geeft niet helemaal een goede weergave van dit boek want tussen de bedrijven door is er ook nog ruzie, vriendschap, een vader die alsmaar op de WC zit, en allerlei geheimen. Het is vooral een vlot geschreven jeugdroman. Grappig, informatief en niet topzwaar. Een boek wat heel goed als themaboek te lezen is in de klas, er is ook een speciale lesbrief bij dit boek te downloaden, maar het zou zonde zijn als het alleen tot dit doeleinde beperkt bleef. Gewoon in de bieb tussen alle andere boeken valt dit boek ook helemaal niet uit de toon. Voor wie zin heeft in een lekker boek, en onderweg al lezend nog iets wijzer wordt ook.

woensdag 5 oktober 2011

Neurotypische Persoonlijkheidsstoornis


DSM-XX code 301.27: Neurotypische Persoonlijkheidsstoornis

Beschrijving:
Een zeer besmettelijke en endemische persoonlijkheidsstoornis die het overgrote deel van de moderne menselijke bevolking aantast. In de volksmond: "de kudde mentaliteit". De kenmerkende symptomen worden reeds op adolescente leeftijd waargenomen (ongeveer 12-14 jaar oud). Aan de stoornis lijdende individuen kunnen (indien niet behandeld) voor de rest van hun leven last hebben van de aandoening, waarbij de aandoening op alle leefgebieden ingrijpt. Symptomen worden vooral gevoed door externe prikkels zoals: televisie, reclame, tijdschriften, alsmede sociale druk en conventie.


Diagnostische criteria en symptomen:

* Volgt Blindelings sociale conventies, zonder te overwegen of deze goed of nuttig zijn voor zijn of haar bestaan. Dit is de meest bepalende factor voor het stellen van de diagnose.

* Kan niet langer dan ogneveer een uur alleen zijn zonder depressief te worden of zich te vervelen. Communiceert daarom vrijwel constant met medemensen. Deze behoefte heeft geleid tot de uitvinding van diverse verschijnselen, zoals mobiele telefoons.

* Sterke compulsie tot het behoren bij een groep (met veelal imaginaire kenmerken) en/of bijwonen van sociale bijeenkomsten om de noodzaak van het behoren tot die groep te versterken. De tijd tussen de bijeenkomsten verschilt per individu, variërend van minder dan een uur tot maximaal een week. Hoewel is aangetoond dat er ook aan andere vormen van bijeenkomsten wordt deelgenomen, is de meest voorkomende vorm van deze bijeenkomsten het zogenaamde "feest" (openbaar of besloten).

* Indien de persoon (om welke reden dan ook) door zijn / haar mede groepsleden wordt gemeden of zelfs verstoten (bijvoorbeeld door afwijkend gedrag, of omdat hij/zij niet op de juiste manier gekleed gaat), kunnen deze personen aan perifere aandoeningen gaan lijden, waaronder, maar niet beperkt tot: agressie, ernstige depressie (tot suïcidaal gedrag aan toe), algemene prikkelbaarheid en / of middelengebruik.

* Is zéér gevoelig voor onnodige gesprekken (zgn. "praatjes"). Deze gesprekken kunnen zich plotseling, onaangekondigd, op willekeurige plaatsen en met willekeurige personen voordoen.

* Lijdt aan een variërend niveau van schijnheiligheid of hypocrisie; een bijkomende aandoening die maakt dat het individu: zich onecht voordoet; nep lacht;  liegt en / of d.m.v. zichzelf iets voor te houden of anderen te bedriegen, hogerop probeert te komen op zijn of haar denkbeeldige "sociale ladder".

* Deze genoemde "sociale ladder" betreft een evenzo met de aandoening verband houdende waanvoorstelling inhoudende dat sommige mensen macht over anderen kunnen hebben op basis van de hoeveelheid geld, kleding, uiterlijk, huidskleur, auto, soort werk of andere kenmerken of factoren.

* Windt zich in soms ernstige mate op over triviale dingen, zoals voetbal, politiek, religieuze bijeenkomsten of de aanblik van een ander neurotypisch individu die zij als "charismatische" beschouwen, zoals een zanger, fotomodel of acteur

* Heeft een vrijwel constant en onbedwingbaar verlangen om zijn of haar behoeften te vervullen en zichzelf genot te verschaffen op allerlei gebieden, zoals toerisme, diverse en/of wisselende seksuele partners, zwaar drinken en andere zelf-destructieve activiteiten.

* Laag of gemiddeld IQ. Ondanks dat, hebben deze mensen het idee dat alles wat ze doen, bedenken of maken belangrijk, geniaal en/of fantastisch is.

* Sommige studies tonen aan dat de bovenstaande criteria in hoge mate gekoppeld zijn aan een andere aandoening genaamd "Ego", die bij de meeste van de getroffen patiënten in variabele, maar aanzienlijke mate aanwezig is.

* Lijdt in alle gevallen aan het ernstige waanidee dat alle bovenstaande en zorgelijke symptomen 'normaal' zijn en dat ieder ander persoon bij wie deze niet aanwezig zijn, geestelijk ziek of onstabiel is of lijdt aan een psychiatrische of psychologische stoornis en daarom zo snel mogelijk medicatie toegediend moet krijgen en/of therapeutisch behandeld moet worden.


Prevalentie:
Studies en waarnemingen tonen aan dat inmiddels bijna 98% van de moderne westerse bevolking lijdt aan deze traumatische stoornis, waarbij deze het meest lijkt voor te komen in geïndustrialiseerde landen en geglobaliseerde gebieden.

Behandeling:
De enige bekend remedie voor deze aandoening is separatie en eenzame opsluiting voor een periode van minimaal vijf jaar, zodat de zelf-destructieve "sociale band" vernietigd kan worden. Pas daarna kan de patiënt opnieuw een gezond zelfbewustzijn ontwikkelen en daarmee waarde gaan hechten aan zijn of haar eigen mening.

Differentiële Diagnose: 
Drugs- en/of alcoholproblematiek met hoge mate van intoxicatie.

maandag 3 oktober 2011

Nu verkrijgbaar! AutiPower


Nieuw boek "AutiPower".
Over mensen in een samenleving die van hun "anders zijn" een handicap maakt...
Nu verkrijgbaar!
Een autismespectrumstoornis (ASS) is een beperking. Niet voor niets noemen we het een ‘stoornis’. Maar waarom eigenlijk? Omdat het afwijkt van ‘het normale’? Wat dat ook mag zijn.

We zouden ook kunnen zeggen dat mensen met autisme anders zijn. Dat is ook zo. Ze denken anders, praten anders, voelen anders. Vaak zijn ze gevoeliger, hebben ze eerder last van teveel prikkels. Dat is lastig want het aantal prikkels is in onze snelle informatiemaatschappij de afgelopen decennia alleen maar toegenomen. Evenals het aantal kinderen en volwassenen met een vorm van ASS.

Mensen met autisme moeten functioneren in een samenleving die van hun anders zijn een handicap maakt. Dit boek laat een aantal van die mensen aan het woord. Het laat zien hoe ze dat doen. Sommigen zijn daar beter in dan anderen. Dat hangt van veel factoren af. Maar wat opvalt, is de power en het optimisme waarmee ze hun best doen zich aan te passen. Aanpassen? Inderdaad is dat waar het vaak op neerkomt. Die aanpassing komt tot nu toe voornamelijk van één kant. Hun kant.

Deskundigen, werkgevers en vertegenwoordigers van belangenorganisaties komen in dit boek ook uitgebreid aan het woord. Zij werken nauw samen met mensen met een vorm van autisme. Hun visie over wat deze andersdenkende en –voelende mensen voor onze maatschappij kunnen betekenen, is opmerkelijk.

Een leerzaam boek voor mensen met een ASS, maar vooral voor iedereen die zich serieus wil verdiepen in de gedachten- en gevoelswereld van mensen met autisme.

Autisme en zelfbeschadiging

Automutilatie of zelfbeschadiging komt bij kinderen en jongeren met autisme regelmatig voor. Nog te vaak wordt er alleen via pogingen tot gedragscorrectie op gereageerd.

Zelfbeschadiging moet serieus genomen worden; met name de jongere moet zich serieus genomen voelen. Het gevaar is, dat het zichzelf beschadigen buiten het zicht van hulpverleners verder gaat. Hoe langer het zichzelf beschadigen duurt, hoe vaster het patroon zich vastzet bij jongeren.

Automutilatie is gedrag dat direct leidt tot letsel, verandering of vernietiging van de huid of het lichaam, zonder dat er sprake is van een bewuste suïcidale intentie.

Hierbij worden drie subcategorieën onderscheiden:

1. Ernstige automutilatie is dat gedrag dat leidt tot zeer ernstige verwondingen, zoals ogen uitsteken, castratie, amputatie.

2. Stereotype automutilatie zijn handelingen met een tamelijk vast patroon van uitdrukking, symbolisch en ritmisch. Dit wordt vaak geassocieerd met een verstandelijke handicap.

3. Bij oppervlakkige of matige automutilatie gaat het om regelmatig terugkerende handelingen met een lage kans op een dodelijke afloop, zoals snijden, krassen, krabben, branden van de huid, wonden open krabben, prikken met naalden, breken van botten en zichzelf slaan. Dit is het meest voorkomend in de (jeugd)psychiatrie. Het komt bij verschillende psychiatrische diagnosen
voor.

Er zijn verschillende redenen waarom autistische kinderen en jongeren zichzelf beschadigen:

1. Automutilatie als zelfbestraffing. Jongeren met een (erg) negatief zelfbeeld straffen zichzelf omdat ze menen dat ze dat verdiend hebben.

2. Automutilatie om chaos te doorbreken. Jongeren zijn chaotisch in het denken en proberen dit te doorbreken door middel van pijn.

3. Automutilatie om een 'leeg' gevoel te doorbreken. Beter pijn voelen dan niets is een uitspraak die ik een jongere ooit heb horen doen.

4. Automutilatie als spanningsontlader. Voor sommige jongeren werkt zichzelf pijn doen als een ontlading voor hoog opgelopen spanning.

5. Automutilatie als vorm van lichamelijke stimulatie. Een jongere krijgt een lichamelijke sensatie door zichzelf pijn te doen.

6. Automutilatie als secundaire ziektewinst. Zichzelf beschadigen zorgt voor aandacht. Hierbij gaat het telkens om aangeleerd gedrag, waarbij de omgeving veelal als bekrachtiger van de automutilatie werkt.

Vaak is er een combinatie van bovenstaande redenen om te automutileren aanwezig.

Risicofactoren:
Er zijn veel verschillende risicofactoren die een verhoogde kans op automutileren geven.

  • psychiatrische diagnosen (schizofrenie, persoonlijkheidsstoornis, depressie);
  • gevoelens (angst, zelfhaat en afwijzing);
  • behoeften aan bijvoorbeeld communicatie of aandacht;
  • psychiatrische symptomen en stoornissen (psychotische fase, bevelshallucinaties, stoornis in impulscontrole);
  • beperkingen (verstoord copingpatroon);
  • problemen in interpersoonlijke relaties (afwijzing, separatieangst).


Wat is belangrijk in de omgang?
Jongeren die zichzelf beschadigen zenden een signaal uit. Negeren is doen alsof je geen signaal ontvangen hebt. Het is een reactie die nog vaak 'voorgeschreven' wordt. Daar waar de reden van het automutileren secundaire ziektewinst is (waar ik in dit geval ook kopieergedrag onder versta), kan negeren een goede reactie zijn. In veel gevallen is het echter niet het goede antwoord. Het belangrijkste is de jongere serieus te nemen en niet het symptoom (het automutileren) te veroordelen. Blijf duidelijk dat het niet een goede manier is om te gaan met vervelende gevoelens, maar probeer met de jongere op zoek te gaan naar die gevoelens en daar alternatieven voor te bedenken.

Automutileren brengt vaak veel teweeg in de omgeving van de jongere (de jongere zelf, de leefgroep, de ouders, het team sociotherapeuten KJP, het multidisciplinaire team) en dit vraagt om zorgvuldige afstemming, omdat er heel snel misverstanden kunnen ontstaan.

Het begeleiden van jongeren die zichzelf beschadigen
Het begeleiden van een jongere die zichzelf beschadigt in de leefgroep is geen gemakkelijke opgave. Er zijn veel verschillende betrokkenen, wat het erg moeilijk maakt om met elkaar tot een eenduidige interpretatie van het zichzelf beschadigende gedrag te komen. Toch is het doorgronden van de situatie waarin je met z'n allen zit erg belangrijk om tot gerichte begeleiding te komen

Autisme en faalangst

Letterlijk is faalangst de angst om te falen. Je bent bang dat ondanks een goede voorbereiding er een mislukking volgt. Eigenlijk is er ook al angst vooraf. 'Het zal wel niet gaan lukken, ik krijg vast een black-out', zijn gedachten die lang tevoren al meespelen.

Faalangst heb je alleen als het gaat om een bepaalde 'taak', iets wat van je wordt verwacht. En ook een 'taak' waar een beoordeling volgt. Voorbeelden: rijexamen, een olympische zwemfinale, een proefwerk op school, spreekbeurt, maar ook het stellen van een vraag in de les aan de leraar. Door de angst presteer je vaak minder dan mogelijk, onder je niveau. Of zijn de dagen/uren voorafgaand aan de 'taak' vreselijk.

Sommige mensen hebben altijd, ook buiten een 'taak', last van angst. Dit noemen we geen faalangst. Eigenlijk zijn deze mensen min of meer altijd angstig, en dus ook bij 'taken'. De begeleiding van deze algemene angst is anders dan bij faalangst.

Het zal je niet verwonderen dat de sociale prestatiedruk bij personen met autisme in veel gevallen (soms chronische en ernstige) vormen van faalangst teweegbrengt.

Goede boeken over (het omgaan met) faalangst:

Autisme en Dyspraxie / DCD

Bij kinderen (en volwassenen) met een vorm van autisme zien we soms ook problemen met de motoriek.

Problemen met de motoriek zijn vaak niet zo duidelijk te zien. Hierdoor kunnen er te hoge eisen aan een kind gesteld worden en kan het idee ontstaan dat het kind niet wil of lui is. Dit zorgt er voor dat het kind naast de ervaring dat motorische taken niet lukken ook nog de negatieve ervaring opdoet voor lui of onwillig aangezien te worden. Het kind gaat hierdoor situaties waarin het de motoriek moet gebruiken vermijden, het kind krijgt steeds meer tegenzin met betrekking tot bewegen en kan een zeer negatief zelfbeeld ontwikkelen. En door het vermijden van motorische situaties krijgt het kind een nog grote achterstand in de motorische ontwikkeling. Het kind heeft moeite met taken die om motoriek vragen en dit leidt vaak tot traag werken. Vaak zien we ook dat deze kinderen niet goed weten met welke motoriek ze moeten reageren op een situatie. Soms is er ook sprake van concentratieproblemen.

Het vaststellen van DCD/ dyspraxie
Wanneer een kind een motorische achterstand heeft kan dit duiden op dyspraxie of DCD (Development Co-ordination Disorder), in het nederlands, stoornis in de ontwikkeling van de coordinatie van bewegingen.

Kenmerken die we dan zien zijn: een houterige beweging, moeite met het doseren van kracht (bv veel te hard of zacht gooien met een bal), problemen met het starten of stoppen van een beweging op het juiste moment, trillen bij de aanzet tot een beweging, snel verlies van het evenwicht, moeilijk leesbaar handschrift, moeite met tijdsdruk en tragere verwerking van visuele informatie. Maar dyspraxie/ DCD kent vele verschijningsvormen en bij ieder kind kunnen weer andere kenmerken waargenomen worden. Bij het ene kind ligt het probleem vooral bij de taalontwikkeling, bij het andere in de grove motoriek terwijl het derde kind juist moeite heeft met de fijne motoriek en een vierde zich vooral slecht kan concentreren. Dit maakt het moeilijker om de diagnose dyspraxie/ DCD te stellen.

In het internationale handboek voor psychiatrische stoornissen, de DSM, wordt Dyspraxie/ DCD als volgt omschreven:


  • De uitvoering van het dagelijkse handelen waarbij motorische coordinatie gevraagd wordt is slechter dan verwacht mag worden op basis van leeftijd en intelligentieniveau. Dit kan tot uiting komen in het later bereiken van mijlpalen, zoals kruipen en lopen, in houterigheid, veel (laten) vallen, slecht presteren bij sport of een slecht handschrift.
  • De problemen met de motorische coordinatie beïnvloed het dagelijkse functioneren en de schoolprestaties
  • De problemen zijn niet het gevolg van een medische conditie en er is geen sprake van een pervasieve ontwikkelingsstoornis (PDD-NOS)


Bij 5 tot 10 % van de schoolgaande kinderen kan dyspraxie vastgesteld worden. Deze problematiek komt meer bij jongens voor dan bij meisjes (70 % tegenover 30%).

De diagnose DCD/ dyspraxie zegt niets over de oorzaak van het motorische coordinatie-probleem, maar meestal wordt DCD/ dyspraxie wel gezien als een signaal dat het zenuwstelsel zich niet optimaal ontwikkeld heeft. De boodschappen uit de hersenen worden niet goed aan het lichaam doorgegeven.

Het ontwikkelen van het zenuwstelsel verloopt bij ieder kind weer anders en dit maakt het moeilijk om bij jonge kinderen een motorisch probleem vast te stellen. Soms worden er dan ook motorische problemen waargenomen bij een peuter die later zonder begeleiding weer verdwijnen en soms wordt bij een kleuter nog geen motorisch probleem waargenomen terwijl er op oudere leeftijd wel dyspraxie/DCD geconstateerd wordt.

Het vaststellen van DCD/ dyspraxie gebeurd door middel van observatie door meestal een fysiotherapeut, een neuroloog, een orthopedagoog en een kinderarts of revalidatie-arts en soms ook een ergotherapeut of logopedist,. Vaak wordt er hierbij gebruik gemaakt van een motorische test (meestal de Movement-ABC test) op basis waarvan een uitspraak gedaan kan worden over de achterstand in de motorische ontwikkeling van het kind

Andere problemen bij een kind met Dyspraxie
Bij kinderen met DCD zien we vaker dan gemiddeld bepaalde bijkomende stoornissen. Zo zien we bij kinderen met DCD vaker dan gemiddeld ADHD, PDD-Nos (pervasieve ontwikkelingsstoornis, een vorm van autisme) Asperger (ook een vorm van autisme) en leerstoornissen (vooral de non-verbale leerstoornis). Bij 30 tot 50% van de kinderen met dyspraxie wordt ook ADHD waargenomen. Bij kinderen die ADHD hebben of PDD-NOS zien we vaak dat er vooral aandacht in de behandeling uitgaat naar de gedragsproblemen en veel minder naar de motorische problemen. Soms zijn de motorische problemen zo ook gedeeltelijk op te lossen omdat de gedragsproblemen de motoriek ook beïnvloeden.
Ook zien we bij kinderen met DCD vaak spraakstoornissen, een laag zelfbeeld en moeite met het zindelijk worden.

Begeleiding
Een deel van de kinderen met DCD groeit over de problemen heen, maar meestal is behandeling toch wel nodig. Wat voor behandeling er aangeboden zal gaan worden is afhankelijk van welke motorische problemen het kind ervaart, de leeftijd van het kind, het verstandelijke vermogen van het kind en de eventuele bijkomende stoornissen.

Maar bij iedere vorm van begeleiding van een kind met een motorische achterstand is het in de eerste plaats belangrijk dat het kind weer meer plezier krijgt in het bewegen. Daarnaast is het belangrijk dat de omgeving geïnformeerd wordt over wat het kind kan, hoe het het beste geholpen kan worden en vooral dat de omgeving weet dat het geen onwil is bij het kind maar echt een onvermogen. Soms zijn er ook aanpassingen nodig in de omgeving van het kind, zodat het kind minder gefrustreerd raakt door de constante confrontatie met de eigen onkunde. Deze constante frustratie kan namelijk tot faalangst leiden, maar ook tot gedragsproblemen omdat het kind de frustratie gaat lopen overschreeuwen. De omgeving moet leren ook meer uit te gaan van de sterke kanten van het kind en hier ook gebruik van te maken bij het aanpakken van de minder sterke kanten van het kind. Samen met het kind kunnen doelen gesteld worden die goed haalbaar zijn voor het kind zodat het kind door deze successen gemotiveerd raakt en blijft. Het is heel belangrijk om succeservaringen te creëren zodat het kind gemotiveerd blijft. Ook is het goed om mee te gaan in de oplossingen die het kind zelf verzint om om te gaan met de problemen die het kind ervaart

Wanneer de problematiek echt alleen bestaat uit een motorisch probleem kan fysiotherapie uitkomst brengen. Wanneer er ook gedragsproblemen mee spelen wordt er een behandeling aangeboden waarbij een fysiotherapeut, een orthopedagoog/ psycholoog en een maatschappelijk werker samen werken om het kind en de ouders te begeleiden.

Leren leven met dyspraxie
Dyspraxie kan niet genezen worden, Maar het kind kan wel leren omgaan met de eigen problemen en methode leren waarmee het toch goed kan functioneren Soms kan met begeleiding de achterstand ingehaald worden en kan het kind leren hoe het om kan gaan met de eigen problemen waardoor het kind eventuele drempels in de toekomst zelf kan overwinnen. Maar soms ook blijft begeleiding nodig of is er na een periode dat het goed gaat toch weer een terugval of steekt een nieuw probleem de kop op. Het is dan ook zaak alert te blijven wanneer een kind dyspraxie heeft, ook wanneer de begeleiding is afgesloten.

Drs. Tamar de Vos - van der Hoeven
http://www.opvoedadvies.nl

"Over-"gevoelige Autisten

Autisten spiegelen prima
Autisten hebben problemen met het begrijpen van de gevoelens en bedoelingen van anderen, wordt vaak aangenomen. Maar hun spiegelneuronen lijken prima te werken. Begrijpen ze anderen misschien maar al te goed?

Spiegelneuronen zijn een bijzonder deel van je hersenen. Ze stellen je in staat om de gevoelens, bedoelingen en doelen van anderen te begrijpen. Spiegelneuronen worden namelijk actief op het moment dat je een bepaalde actie uitvoert, maar ook als iemand anders diezelfde actie uitvoert. Ze spiegelen als het ware het gedrag van de ander.

Laat je bijvoorbeeld mensen het spelletje Hints spelen terwijl je tegelijkertijd hun hersenactiviteit in de gaten houdt, dan zie dat het brein van de mensen die moeten raden een soort mentale spiegel vormt van het brein van de uitbeelder. Dankzij de spiegelneuronen, lieten Nederlandse onderzoekers recentelijk nog zien in het Amerikaanse PNAS.

Spiegelneuronen spelen daardoor een belangrijke rol in sociale interactie. Dat is de reden dat wetenschappers al een tijdje vermoeden dat er in autisten iets mis is met hun spiegelneuronen. Autisme wordt immers gekenmerkt door het onvermogen om de gevoelens en bedoelingen van anderen te herkennen en interpreteren, waardoor een sociale handicap ontstaat.

Actief gespiegel
De Amerikaanse onderzoeker Ilan Dinstein was hier echter niet van overtuigd en nam een groep autisten nader onder de loep. Samen met een aantal collega's liet hij ze een aantal menselijke uitdrukkingen zien, en hielden tegelijkertijd nauwlettend de activiteit van de spiegelneuronen in de gaten. En wat bleek? De spiegelneuronen waren bijna net zo actief als bij mensen zonder autisme, schrijft hij in Neuron.

Hun conclusie: autisme lijkt niet het gevolg te zijn van een defect aan de spiegelneuronen. Maar is die conclusie ook gerechtvaardigd? De 'uitdrukkingen' die de proefpersonen te zien kregen, bestonden namelijk uit menselijke handen die dingen uitbeeldden als een schaar, een geweer en het alles-is-goed-gebaar (duim omhoog). Autisten zijn dus in staat om bepaalde (hand)bewegingen te begrijpen en interpreteren. Dat is nog iets heel anders als het begrijpen van gevoelens en bedoelingen.

Dat lijkt ook de overtuiging te zijn van Vilayanur Ramachandran, een van de neurowetenschappers die autisme toeschrijft aan fouten in het functioneren van de spiegelneuronen. 'De experimenten van Dinstein en consorten zijn elegant en belangrijk, maar onze hypothese staat nog steeds,' laat hij Noorderlicht weten in een reactie. 'De klassieke gebreken van autisme bestaan uit het onvermogen om het perspectief van iemand anders aan te nemen, anderen te imiteren, te doen alsof, het onvermogen om medegevoel te tonen en ervaren, en nog wat zaken. Het is door vier onafhankelijke studies aangetoond dat die gebreken zijn te herleiden tot het spiegelneuronensysteem.'

Wel laat hij de mogelijkheid open dat de spiegelneuronen zelf wel goed werken, maar dat hun signalen door een ander deel van de hersenen niet goed worden opgepikt. 'Net zoals diabetes kan worden veroorzaakt door een te laag insuline-gehalte, maar ook door een defect aan insuline-receptoren', aldus Ramachandran. 'De fout kan verderop in het netwerk zitten.'

Intense wereld
Dat zou dan in overeenstemming zijn met de resultaten van het onderzoek van Dinstein, dat immers heeft laten zien dat in ieder geval een deel van het spiegelneuronensysteem van autisten goed werkt. Maar er is ook nog een andere mogelijkheid, namelijk dat autisten niet te weinig voelen, maar juist te veel. Dat hun hersencellen juist hyper-actief zijn, waardoor alle indrukken zo heftig worden dat autisten zich uit een soort van zelfbescherming terugtrekken in hun eigen wereld. De Zwitserse onderzoekers Henry en Kamila Makram hebben dit het Intense World Syndrome genoemd.

Sommige autisten kunnen zich uitstekend vinden in de theorie van Makram. 'Ik ben juist erg empathisch,' zegt een van hen. 'Als ik een kamer binnenloop dan voel ik wat iedereen voelt, en ik denk dat veel autisten dat hebben. Het probleem is dat het sneller binnenkomt dan ik het kan verwerken.'

Ramachandran kijkt daar niet van op. 'Als reguleringsmechanismes in het brein niet goed werken, kan dat zowel tot overactiviteit leiden als tot een gebrek aan activiteit. Tegenwoordig denk ik dat allebei [bij autisme] een rol spelen. Dat hebben wij trouwens een aantal jaren geleden al voorgesteld. Dat doet niets af aan het Zwitserse onderzoek, maar als Makram verder heeft kunnen kijken, dan was dat omdat hij op de schouders van giganten stond.' Inderdaad: de schouders van Ramachandran en zijn collega's.

Er zal ongetwijfeld nog veel onderzoek worden gedaan naar de precieze oorzaken van autisme, maar duidelijk is wel dat spiegelneuronen een essentiële rol spelen. Of ze nu te hard werken of te weinig doen.

Bouwe van Straten
http://www.wetenschap24.nl

Zoeken in Bol.com